Op de Vrijeschool Oosterwold kun je 'worden wie je bent'

Welkom op de Vrijeschool Oosterwold. Een school waar kinderen zich mogen ontwikkelen tot vrije, zelfstandige mensen. Een school waar je in een veilige omgeving kunt ‘worden wie je bent’. 

Het onderwijs op onze school is gebaseerd op de filosofie van Rudolf Steiner, de antroposofie. Wat houdt dit precies in? En wat is vrijeschoolonderwijs eigenlijk? Hieronder leggen wij uit wat wij daaronder verstaan. 

“Verstandelijk begrip vormt slechts een middel om de dingen te begrijpen, met het gevoel, met het hart kan men evenzeer begrijpen.” (Rudolf Steiner)

Hoofd, hart en handen

Het motto van veel vrijescholen luidt: worden wie je bent. In de kern draait het hierom: als school geloven wij erin dat ieder kind iets eigens heeft dat ontdekt mag worden. Een kind komt niet als een onbeschreven blad ter wereld, maar het zoekt zijn eigen ‘levensbestemming’ of levensdoel. Het kind wil als het ware iets komen doen op aarde waartoe het is voorbestemd. 

De uitdaging waar wij als school voor staan, ligt daarin verscholen. Van leerkrachten wordt gevraagd om ieder kind in de klas afzonderlijk te beschouwen. Ieder kind is uniek. Daardoor kan antwoord worden gegeven op vragen die een kind onbewust stelt: wat wil ik, wat kan ik, wat is mijn levensdoel? Ieder mens stelt zijn eigen vraag – en verdient een eigen antwoord.  

Om het kind te helpen deze vragen te beantwoorden, worden alle vermogens en talenten in het kind aangesproken. Het draait om inspireren, stimuleren en begeleiden. Onderwijs is niet het vullen van een vat, maar het ontsteken van een vuur.  

Het ontsteken van dit vuur wordt bereikt door in de les niet alleen het hoofd aan te spreken, maar ook het hart en de handen. Want wie met het hart en de handen leert, leert ook zijn gevoel te gebruiken. Zo ontstaat letterlijk liefde voor een vak. Zo zei Rudolf Steiner het ook: met het gevoel, met het hart, kun je ook begrijpen.  

Leren door te ervaren
Veel van het vrijeschoolonderwijs wordt daarom beeldend en kunstzinnig gebracht en is zo ingericht dat het kind in alle gebieden wordt uitgedaagd en geprikkeld. Dat kan tekenen zijn, of toneel. Uiteindelijk heeft ieder mens de wens iets eigens aan de werkelijkheid toe te voegen. ‘Creativiteit en expressie, het is de motor van alle menselijke ontwikkeling’, wordt weleens gezegd. Op de vrijeschool wordt veel aandacht gegeven aan schilderen, handwerken, muziek en vormtekenen.  

Het leren met hoofd, hart en handen zit ook verweven in de basisvaardigheden zoals taal en rekenen. De gedachte hierachter is dat het vergaren van kennis – het aanspreken van het hoofd – pas zin heeft als die kennis een bodem vindt in het ervaren. In de ervaring wordt het voelen – het hart – aangesproken. De kennis krijgt daarmee een dieper draagvlak, wordt intenser doorleeft.  

De zevenjaarsfases

Leren vraagt veel van het lichaam. In de kleuterklas kijken leerkrachten daarom goed of een kind leerrijp is om naar de eerste klas (groep 3) te gaan. Bij kleuters is nabootsen de natuurlijke manier om te leren, de wereld wordt in deze fase nog niet cognitief uitgelegd. Als het kind leerrijp is, zo rond het zevende levensjaar, komt in het kind een kracht vrij om te leren, het kan zichzelf bijvoorbeeld taken stellen en die ook afmaken. 

Daarna volgt een nieuwe periode van zeven jaar. De antroposofie gaat ervan uit dat ieder mens in totaal vier van dit soort ontwikkelingsstadia doorloopt. In elk stadium wordt een nieuw deel van jezelf als het ware geboren. 

De eerste zeven jaar zijn vooral gericht op de lichamelijke ontwikkeling, in de volgende periode (7-14 jaar) krijgt het gevoel meer de aandacht en in de periode vanaf 14 jaar ligt het accent op de intellectuele ontwikkeling. 

Op de vrijeschool probeert men kinderen de ontwikkeling te laten doormaken die past bij de eigen levensfase en is er oog voor de ontwikkeling van ieder kind. Door te inspireren, stimuleren en begeleiden worden alle vermogens en talenten aangesproken, zodat het kind zichzelf kan verwerkelijken – om te ‘worden wie je bent’. 

Dat alles gebeurt in een veilige omgeving. Want de overtuiging dat ieder kind uniek is, geeft ook het inzicht dat we verschillend (mogen) zijn. Het leidt tot waardering en inclusiviteit. Vanuit acceptatie en respect zorgt dit voor nieuwsgierigheid die een bodem schept voor verbinding. 

Vertelstof

De leerstof sluit per leerjaar aan bij de ontwikkelingsfase van het kind. Dit zijn de thema’s die centraal staan in de vertelstof per klas: 

1e klas: Sprookjes; 
2e klas: Fabels en Legenden; 
3e klas: Oude Testament; 
4e klas: Noordse en Germaanse mythologie;  
5e klas: Griekse mythologie en de geschiedenis van de oude culturen: India, Perzië, Babylonië, Egypte en Griekenland; 
6e klas: Romeinse mythologie en cultuurgeschiedenis en Middeleeuwse geschiedenis. 

Naast de ontwikkelingsfases is sprake van een duidelijk dag-, week- en jaarritme.  

Periodeonderwijs 
De eerste uren van de dag, 9.00 – 11.00 uur, is er het zogenoemde periodeonderwijs. Gedurende een aantal weken wordt er aan bepaalde leerstof gewerkt, zoals Nederlandse taal, rekenen, heemkunde, geschiedenis, plantkunde, natuurkunde. Het periodeonderwijs biedt de mogelijkheid dieper op de leerstof in te gaan en het geleerde op allerlei manieren te verwerken en te oefenen: uitbeeldend, tekenend, schrijvend. 

Jaarfeesten
Met de jaarfeesten beleven de kinderen het ritme van het jaar en de wisseling van de seizoenen. De feesten zijn belangrijk voor de school als sociale gemeenschap. We vieren ze samen: kinderen, leerkrachten en vaak ook ouders en verzorgers. De feesten zijn: Michaël, Sint-Maarten, Sint-Nicolaas, Advent, Kerstmis, Driekoningen, Maria Lichtmis, Pasen, Pinksteren en Sint-Jan.  

Vaklessen
In deze lessen komt de overige leerstof aan bod, waarbij het accent ligt op vaardigheden. Er zijn vaklessen voor vreemde talen, tekenen, vormtekenen, schilderen, handwerken, handenarbeid, muziek, euritmie en gymnastiek. Enkele van deze vakken worden door vakleerkrachten gegeven. 

Oefenuren
Vanaf klas 1 wordt lezen, schrijven en rekenen dagelijks geoefend in oefenuren. Daarvoor gebruiken we methodegebonden materiaal, gericht op het verstevigen en inoefenen van de aangeleerde lesstof.   

Huiswerk
Vanaf klas 4 krijgen kinderen structureel huiswerk. Hiermee oefenen de leerlingen verschillende leerstrategieën alsook gewoontes. In de lagere klassen krijgen kinderen incidenteel huiswerk (bijvoorbeeld het oefenen van de tafels in klas 3). Kinderen waarmee remediërend gewerkt wordt, hebben soms individueel huiswerk.  

Euritmie
Euritmie neemt als vakles een speciale plaats in. Euritmie is een kunstvorm waarbij het gesproken woord en de muziek in de menselijke beweging zichtbaar worden gemaakt. Dit werkt vormend op de wilskracht, de innerlijke beweeglijkheid, de taalvaardigheid en het sociale gedrag. Euritmie wordt in periodes door het jaar heen aan de verschillende klassen gegeven en is zo geïntegreerd in het totale onderwijs.  

Getuigschrift
Vanaf het begin volgen leerkrachten, intern begeleiders en andere professionals de vorderingen die het kind op zijn ontwikkelingsweg maakt. Vanaf de 1e klas wordt aan het einde van het schooljaar een getuigschrift gemaakt. Dit getuigschrift bestaat uit twee delen. In het ene deel worden ouders geïnformeerd over de manier waarop hun kind zich dat jaar ontwikkeld heeft. Niet door cijfers, maar door het geven van beschrijvingen van wat er dat schooljaar gedaan, beleefd en geleerd is. Het tweede deel van het getuigschrift bestaat uit een verhaal, gedicht of een spreuk voor het kind. Dit is een beeld (vaak uit de vertel- of leerstof) waarin de leerkracht het kind karakteriseert en waarin een aanwijzing is verwerkt voor zijn verdere ontwikkeling. 

Jaarfeesten

Een jaar is voor jonge kinderen nog groot en niet te overzien. Daarom worden op vrijescholen jaarfeesten gevierd. Deze feesten geven houvast en structuur. Net als in een muziekstuk, waarin de maat de strakke voortgang van begin tot einde aangeeft, maar waarin ritme en melodie schoonheid en zin aan de muziek geven.

De vier feesten Sint-Jan, Michaël, Kerstmis en Pasen markeren de hoekpunten van het jaar en daarmee het begin van elk seizoen. De overige feesten zijn meestal een voorbereiding op of afsluiting van deze hoekpunten: Sint-Maarten en Maria Lichtmis vallen veertig dagen vóór en ná Kerstmis, carnaval en Pinksteren veertig en vijftig dagen vóór en ná Pasen.

Meebeleven
De jaarfeesten zorgen ervoor dat de kinderen de veranderingen in de natuur meer bewust opmerken en meebeleven. Het waarnemen van die veranderingen stimuleert de kinderen om onderzoekend, nieuwsgierig en met verwondering naar de wereld te kijken.

In de klas staan we aandachtig stil bij de cyclus in de natuur via spel, activiteiten en de jaartafel. De bedoeling hiervan is om de innerlijke beleving te verdiepen en te verrijken, zodat een kind bij wijze van spreken ook zichzelf kan voelen opbloeien in de lente.

Soms lopen die beelden synchroon met de natuur, zoals de symboliek van Pasen aansluit op de wedergeboorte van de natuur in de lente. En bijvoorbeeld tijdens Michaël juist niet. Wanneer de hele natuur zich voorbereidt op het afsterven in de herfst, richt de symboliek van Michaël zich juist op het versterken van moed en zelfbewustzijn.

Symboliek
De oorsprong van de jaarfeesten zoals vrijescholen die van oudsher vieren, ligt in de verbondenheid met de natuur die door allerlei volkeren al eeuwenlang en met verschillende symbolen gevierd wordt. Op westerse vrijescholen heeft het christendom de jaarfeesten sterk beïnvloed, maar eerdere symbolen zien we nog steeds terug. In onze schoolkrant schenken we vaak aandacht aan die symboliek. 

Lees ook onze aparte pagina over jaarfeesten.

buitendag

Wat betekent vrij?

Het ‘vrij’ in de naam van vrijescholen zegt niets over hoe vrij de leerlingen in de klas en op school zijn. Daarover bestaat vaak verwarring. De vrijeschool kent juist duidelijke structuren en ritmes in de klas, het onderwijs én in de hele doorlopende leerlijn.

‘Vrij’ stond 100 jaar geleden voor ‘vrij van overheidsbemoeienis’. Al vroeg in de 20e eeuw maakte de vrijeschool onderdeel uit van het zogenaamde bekostigd onderwijsbestel. Dat betekent dat het onderwijs gefinancierd wordt met publieke middelen en dat de overheid daar een aantal voorwaarden aan verbindt, die getoetst worden door de Inspectie voor het Onderwijs,.

In de kern betekent ‘vrij’ in deze tijd, dat leraren en vrijescholen voldoende ruimte hebben om vanuit hun eigen pedagogisch-didactische visie invulling te geven aan het onderwijs. De Vereniging van vrijescholen maakt zich daarvoor sterk.

Vrijeschoolonderwijs valt in het Nederlandse onderwijsbestel onder neutraal of algemeen bijzonder onderwijs. Het is een door de overheid erkende en gesubsidieerde onderwijsvorm en valt onder het toezicht van de onderwijsinspectie.

Het onderwijs is niet vrijblijvend, maar de kinderen krijgen (naast werk- en oefenmateriaal uit lesmethodes) opdrachten die zij op hun eigen manier kunnen uitwerken. Het lesplan en de leerdoelen voor ieder schooljaar staan vast. 

De vrijeschool werkt net als andere basisscholen aan de door de overheid geformuleerde kerndoelen voor het basisonderwijs.

Passend Onderwijs

Zorg voor leerlingen is een vanzelfsprekende zaak voor onze school. Wij willen de kinderen die ons toevertrouwd zijn een zo goed mogelijke zorg bieden. Daartoe hebben wij instrumenten ter beschikking, die gebruikt worden om de ontwikkeling van de leerlingen te volgen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied. De school wil uitdrukkelijk de ontwikkeling van het gehele kind in beeld brengen. In het school ondersteuningsplan (SOP) en de uitwerking hiervan leest u welke mogelijkheden de Vrijeschool Almere heeft voor de ondersteuning van leerlingen met uiteenlopende onderwijsbehoeften.